Den Haag, 7 maart 2011 – Met een document van 23 pagina’s, waarmee de vragen van de verschillende partijen in de Tweede Kamer worden beantwoord, is de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel van de ChristenUnie, om de publieke en opzettelijke ontkenning van genocide strafbaar te maken, weer een stap verder.
Het wetsvoorstel dat al in 2006 werd ingediend, kon tot dusver niet op een meerderheid rekenen, zoals in de schriftelijke voorbereiding uit de kritische vragen van verschillende partijen bleek. Hierin werd o.a. de noodzaak van het wetsvoorstel aan de orde gesteld, ervan uitgaande dat de artikelen over discriminatie en groepsbelediging in de Nederlandse strafwet reeds voldoende in de strafbaarheid van ontkenning van genocide voorzien. Ook wegen beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in het huidige Nederlands publieke debat zwaar. Voorts zijn er veel vragen gesteld over de reikwijdte en de bepaling van het begrip genocide.
De ChristenUnie heeft de afgelopen tijd een hoorzitting gehouden, waarin verschillende groeperingen commentaar hebben gegeven op het wetsvoorstel en enkele zoals CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israel) en de FAON (Federatie Armeense Organisaties Nederland) argumenten om toch tot expliciete strafbaarstelling over te gaan naar voren hebben gebracht.
In de beantwoording heeft de ChristenUnie als indiener van het wetsvoorstel de noodzaak tot expliciete strafbaarstelling o.a. benadrukt vanuit de tekst en de doelstellingen van het “Europese Kaderbesluit van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht”. Dat besluit gaat expliciet uit van de strafbaarstelling van ontkenning van genocide door de lidstaten. Ook acht de inititiefnemer helderheid van wetgeving nodig, die uit de bestaande jurisprudentie niet kan worden afgeleid. In deze jurisprudentie speelde bijvoorbeeld een rol dat de ontkenning van de Holocaust kwetsend was voor de nog levende Holocaust slachtoffers en hun naaste familie. Niet duidelijk is hoe dan het oordeel van de rechter zal zijn in het geval er geen (Holocaust)overlevenden of naaste familieleden meer zijn.
Met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting wordt o.a. betoogd dat bescherming daarvan in bijv. het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet bedoeld is voor dergelijke ernstige vormen van groepsbelediging.
Ten aanzien van het begrip genocide worden in elk geval de Holocaust en de Armeense genocide als voorbeelden genoemd evenals de genocide in Rwanda en Srebrenica. Ook worden beschouwingen gewijd aan criteria als erkenning en “communis opinio” in dit verband.
De komende tijd zal blijken hoe de partijen in de huidige politieke verhoudingen (na de verkiezingen voor Tweede Kamer van 2010) over het wetsvoorstel denken. Verwacht mag worden dat later dit jaar de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zal plaatsvinden.
Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON)
http://www.faon.nl/blog/